Wieringermeer – Op 1 augustus 2024 was het 83 jaar geleden dat het Joods Werkdorp Wieringermeer door de Duitse bezetter definitief werd gesloten. Kurt Salo Wiener, een van de 60 bewoners die tot het einde bleef, schreef in 1942 vijf brieven naar Willem en Beke Menninga – Rozema. Deze brieven kwamen onlangs tevoorschijn uit het archief van het Genootschap, de inhoud is hartverscheurend. “Ik ben hier (in Westerbork, red.) eergisteren met een meisje uit Almelo getrouwd, maar het was een treurig huwelijk.”
Door Anita Blijdorp
De vijf originele brieven blijken in 2008 geschonken te zijn aan het Genootschap via kleinkinderen van Willem en Beke Menninga. Zij kwamen vanuit het Drentse Laaghalerveen als pioniers op een pachtbedrijf aan Ulkeweg 36, Slootdorp. Volgens kleindochter Liesbeth Menninga was het vooral haar oma Beke (1902-1981) die met tal van mensen correspondeerde.
Kurt Salo Wiener
Over de brieven van Kurt. Hij werd op 17 oktober 1915 geboren in Kattowicz in Polen. In het voorjaar van 1938 ontvluchtte Wiener nazi-Duitsland en meldde zich in het Joods Werkdorp Nieuwe Sluis. Zomer 1941, nadat het Werkdorp definitief gesloten was, kwam hij terecht bij een boerenfamilie in Hoogwoud op Gouwe H1 (nu nr. 2), vermoedelijk bij A. Nieuwenboer. Daar moest hij begin april 1942 weg nadat de Duitsers hadden afgekondigd heel Noord-Holland ‘Judenrein’ te maken. Kurt vertrok naar Deventer en na een verblijf in Almelo belandde hij voor ‘Arbeitseinsatz’ in kamp Het Overbroek (tussen Ochten-Noord en Kesteren) om begin oktober 1942 te arriveren in Westerbork. Een week later gaat hij op transport naar Auschwitz en moet dwangarbeid verrichten. Kurt werd op 28 februari 1943 vermoord.
Hartverscheurend
Kurt zijn brieven aan familie Menninga zijn hartverscheurend. Zijn woorden blijken vanaf juli 1942 – met alles wat wij nu weten over de gruwelijke afloop – van grote voorspellende betekenis. Hier enkele passages uit zijn brieven. Zijn Nederlands is nagenoeg foutloos. Alle 5 brieven zijn digitaal opgeslagen en online te lezen op deze pagina.
Almelo, mei 1942. Ik ben blij u te kunnen berichten dat ik nu werk gevonden heb. (…) De bedrijven hier in de streek zijn erg klein, prutsbedrijven. En de boeren betalen haast niks. (…) Op de zandgrond groeit rogge, haver, aardappelen, bieten. Maar geen tarwe. De boeren hebben gemiddeld 8-10ha wei en de rest (2ha) is bouwland, 5-6 koeien, een paard, enkele kippen en 1 tot 2 varkens. De cultuur is een beetje ouwerwets en het werkt lang niet zo prettig als in Holland. (…) Ik moet zelfstandig voor mijn eten zorgen en redt het niet met de toewijzing, ik heb vaak honger. Uw laatste brief met ingesloten voedselbonnen was een reusachtige winst voor mij. (…) Als u misschien weer wat missen kunt, denkt u toch om mij niet waar? Dat zou een steun wezen, om het in deze tijd vol beproevingen beter vol te houden.”
Almelo, 22 juni 1942. Ik ben nog aan het werk. Nu komt de hooitijd en wij zullen het druk krijgen. (…) Op moment hebben wij rust van de autoriteiten en ik hoop maar dat het zoo blijft. (…) Als ik terugzie op de laatste weken, wat een onrustige tijd, opwindend en gevaarlijk; maar toch hebben wij nog geluk gehad. (…) Best bedankt voor de bonnen, het was voor mij weer een kleine verlichting in de voedselvoorziening. Mij steunt de gedachte dat er nog mensen zijn als U die met ons medevoelen. Wat geeft het nieuws in de Polder?
Almelo, zondag 12 juli 1942. Vandaag geen prettig nieuws. Jullie weten het al in de Wieringermeer want daar is het al rond. Alle joden uit Nederland worden naar Duitsland gestuurd, in ‘Arbeidskampen’. (…) In Amsterdam zijn rond 4500 mensen 16-40 jaar opgeroepen om te vertrekken voor transport. Ze mogen alleen 1 koffer meenemen. Van onze vrienden uit het Werkdorp zijn nog geen tien meer over en wij verwachten iedere dag ook opgeroepen te worden. (…) U schrijft in uw laatste brief Wij zullen moed houden. Maar dat is haast niet meer mogelijk nu de Heer deze geweldige beproeving aan zijn volk heeft opgelegd. (…) Alleen geloof aan God’s gerechtigheid geeft ons nog steun. Als Hij het wil kunnen we hier doorheen komen. En dat is onze hoop. (…) Graag mag ik nog eens van u horen maar u moet spoedig schrijven want ik weet niet hoe lang ik hier nog ben.
Almelo, 29 juli 1945 – Nu zijn wij toch wel gauw aan de beurt. Men is in Rotterdam en in de provincies begonnen (met afvoeren van joodse burgers naar Westerbork, red.) Iedere dag uitstel is een grote winst. (…) Ook lijkt het dat spoedig een grote omwenteling zal plaatsvinden, met het tweede front (Stalin in 1942 eiste dat zijn bondgenoten het hart van Hitlers imperium in Noordwest-Europa zouden aanvallen en een ’tweede front’ zouden vestigen. Red.)
Wij hebben geen berichten ontvangen van de mensen die 2 weken geleden vertrokken zijn maar ook zonder dat weten we het wel, dat ze maar een heel klein kansje hebben er doorheen te komen, als het niet spoedig verandert. Datzelfde lot wacht ook ons, al geven wij de hoop niet op. (…) Over uw brief heb ik mij verheugd, het is een prettig gevoel dat er nog mensen zijn die ons helpen en ons moreel steunen willen. (…) Neemt u mij svp niet kwalijk mij toch weer wat bonnen te sturen als u die missen kunt. Als wij worden opgeroepen voor transport moeten wij voor 3 dagen proviand meenemen, brood, boter, kaas en jam zou kunnen. Ik weet dat u zult doen wat mogelijk is. Ik wens u en uw gezin voor de toekomst het beste.
Westerbork, 8 oktober 1942. ‘Eindelijk weer een levensteken van Kurt Wiener’ zult u zeggen. Ik was in een werkkamp in Kesteren, zwaar werk, niet best, weinig te eten, geen vrijheid, een soort gevangenschap. Wij hebben de Grebbe-linie gesloopt. ’s Avonds moesten wij exerceren en daarna direct naar bed. Nu zijn wij plotseling door de groene policie naar Westerbork gebracht. (…) Ik ben hier eergisteren met een meisje uit Almelo getrouwd, maar het was een treurig huwelijk. [ Kurt trouwde op 6 oktober met Amalia Frankenhuis, red. ].
Mijn vrouw gaat vanzelf met mij mee want met z’n tweeën is het beter te dragen dan alleen. (…) Er staat ons nog wat te wachten. Toch moeten we de kop hoog houden en op God vertrouwen. (…) Wij hebben helemaal niets. Heeft u misschien nog wat te missen? Brood, boter, kaas, jam, eieren of spek? Het is zeker de laatste keer dat u wat voor mij kunt doen, maar u moet een pakje sturen, want met bonnen kunnen wij hier niets kopen. God mag het U loonen, ik kan het niet meer doen.”
Auschwitz – Kurt en zijn 22-jarige bruid Amalia Wiener-Frankenhaus werden op 12 oktober 1942 vanuit kamp Westerbork op transport gesteld. Amalia en ook haar ouders Eduard Frankenhuis en Fenna Frankenhuis-Roos, zijn direct na aankomst op 22 oktober 1942 vermoord in de gaskamers van Auschwitz. Kurt wordt voor het werkkamp geselecteerd maar een half jaar later, eind februari 1943 wordt ook hij vermoord.
Naschrift
1. Kopieën van de originele brieven heeft het Genootschap in 2008 gedeeld met het Herinneringscentrum Kamp Westerbork.
Tekst loopt door onder de foto.
2. Hoe het contact tussen Kurt Salo Wiener en familie Menninga precies tot stand is gekomen is niet bekend. De familie woonde op 3km afstand van het Joods Werkdorp. Willem en Beke Menninga-Rozema hadden een grote afkeer van de Duitse bezetter. Mevrouw Menninga hielp meerdere hulpbehoevende mensen op een praktische manier met het sturen van (voedsel)bonnen en etenswaren. En ze schreef brieven. Zo bedankt mevrouw Loggers de familie Menninga voor het sturen van etenswaren en brieven aan haar man, de gevangen genomen burgemeester van de Wieringermeer, Gerrit Gesinus Loggers. Hij werd van 13 juli 1942 tot eind 1943 als gijzelaar in Sint-Michelsgestel vastgehouden.
3. De schenking in 2008 aan het Genootschap bevat bedankbrieven van meerdere (krijgs)gevangenen. Uit andere documenten, zoals een bewijs van lidmaatschap van de Binnenlandse Strijdkracht voor Willem Menninga, blijkt dat dit echtpaar tijdens WOII verzetswerk deed. Ook zijn er 1 of meer Joodse kinderen tijdelijk in huis geweest. Over hun verzetswerk schrijf ik een volgende keer.
Wieringermeer – Westgraftdijk, 21 augustus 2024.