Periode: 1940-1945
Verteld door: Martien van Langerak
Plaats: Middenmeer
Denk je dat varkens roze zijn, maar in oorlogstijd blijken er ook zwarte exemplaren rond te lopen.
Van de Tweede Wereldoorlog kan ik me nog goed herinneren dat mijn vader af en toe een varken slachtte achter in de schuur. Dat mocht dan wel niet van de bezetter, want er was af en toe controle hoeveel varkens je in het hok had. Eentje mocht je er zelf slachten en de rest moest je leveren voor een schrale prijs.
Mijn vader zorgde altijd dat hij vier varkens in het hok had. Als hij er eentje geslacht had kocht hij altijd ergens een ongeregistreerd varkentje, een zwart varkentje dus. Als de controleur dan kwam voor een telling, en opmerkte dat die nogal klein was, dan zei mijn vader dat die nogal ziek geweest was.
Moeder en de werkster hadden het met die slacht een paar dagen heel druk om al dat vlees te verwerken en weg te werken. Heel veel ging in weckflessen en in grote pannen en schalen onder het vet. Hammen en schouders werden gerookt bij de slager en werden dan thuis in de schoorsteen gehangen. Heel veel worsten werden gemaakt, alles wat eetbaar vlees was ging door de gehaktmolen, nog wat kruiden erdoor en een rol beschuit voor de stevigheid en dan weer door de molen waar een hoorntje opstond om het in de schoon gemaakte varkensdarm te draaien. Moeder kon dat handig, op lengte afbinden, krombuigen, touwtje erom en aan een stok hangen en die ging dan met de hammen mee te roken. Ook maakte ze bloedworst, zult, kaantjes. Verder aten we na zo’n slachtpartij vaak snert met varkensstaart en poten. Er werd in de oorlog niets weggegooid. Er waren ook veel kennissen die een pakje meekregen.
Ik vertel dit nu, maar toen was ik acht jaar en dan kwam ook iedere keer weer de strijd om de varkensblaas naar voren, waar wij als jongens vaak al op stonden te wachten. Er ging wel heel wat werk aan vooraf, maar dan kon je weer een mooi tijdje voetballen. Voor het zover was moest je heel wat kneden en blazen en drogen. Meestal was hij ook ovaal en moest je hem langs de langste flanken masseren en kneden. Opblazen ging meestal met de mond en soms met een rietje. Na een dag of vier was hij droog genoeg om hard op te blazen, dan afbinden en afknippen en het laatste stompje naar binnen drukken en daar ging meestal nog een pleister bovenop en dan was hij mooi rond.
Als hij stuk ging haalden we ook wel bij slager van ’t Riet een nieuwe. Hij bewaarde ook de blazen, maar meestal waren die voor de jongens van de ouders waar de slager voor slachtte. Een enkele keer lag er nog eentje op het richeltje van het raam, en als wij er dan om vroegen gooide hij hem al naar ons toe. Zo was zo’n varkensslachterij voor jong en oud een heel gebeuren. Voor een hele tijd weer eten en de jeugd veel plezier met zo’n blaasvoetbal.
geschreven door: Lenie Visser – Geers