Op 17 april 1945 vluchtte meester Koen Muijlwijk met zijn gezin de polder uit. Bijna vijftig jaar later hebben de heer en mevrouw Muijlwijk – Berkhout hun herinneringen aan de chaotische tocht en opvang op verschillende adressen opgeschreven. Zoon Peter Muijlwijk stuurde in 2013 deze herinneringen naar het Genootschap.
PERSONALIA
Vader: Koenraad Nicolaas (Koen) Muijlwijk (ook gespeld als: Muylwijk), geboren op 25-08-1905 te Gouda, overleden op 14-05-1999 te Den Haag.
Moeder: Anna Gerrigje (Ann) Berkhout, geboren op 29-03-1906 te Zevenhuizen (ZH), overleden op 24-02-2001 te Den Haag.
Kinderen:
Pieter Dirk (Peter), geboren op 06-06-1938 te Rotterdam
Anne Henricke (Anky), geboren op 08-10-1939 te Rotterdam, overleden op 16-02-2011 te Lisse
Johanna Gijsbertha (Joke), geboren op 26-03-1942 te Slootdorp
Robert Karel (Rob), geboren op 04-04-1945 te Wieringerwerf
Vader was in 1945 hoofd van de Christelijk Nationale School voor Lager Onderwijs in Wieringerwerf, de huidige PC Basisschool Het Baken.
Toelichting van zoon Peter
‘Beide verslagen zijn pas veel later door mijn ouders opgetekend, eind 1988-begin 1989. Zij woonden in 1945 in Wieringerwerf in een rijtjeshuis van 3 woningen op het adres Sternstraat 31, vlak naast de school. Na eerst een jaar (1941-1942) in Slootdorp te hebben gewoond omdat de woning in Wieringerwerf nog niet klaar was, zijn zij op 17-11-1942 in Wieringerwerf gaan wonen. Na de drooglegging van de polder hebben zij eerst in een noodwoning gewoond, van 1947 t/m 1948 op Fazantstraat 6, daarna hebben zij hun nieuwgebouwde woning aan de Sternstraat weer betrokken. Begin 1952 zijn zij verhuisd naar Den Haag.
‘De beide verslagen vullen elkaar goed aan, op één punt na. Dit heeft te maken met de argumenten die beiden geven over het wegsturen van de eerste boerenwagen die hen kwam ophalen. Vader heeft dat gedaan omdat hij niet wilde dat Moeder en de baby van 2 weken oud naar een ziekenhuis in Alkmaar zouden worden vervoerd. Moeder zegt daarover dat er besloten was niet te vertrekken en op de zolder van het huis te blijven bivakkeren. In mijn herinnering klopt dit laatste maar dat was bepaald geen verstandig besluit. Het hele gezin had zeker op die eerste wagen ook richting Alkmaar gekund, op zolder blijven was geen optie. Maar het was uiteraard een zeer verwarrende situatie, waarin het lastig is verantwoordelijke beslissingen te nemen. Gelukkig werd door Vader nog een tweede, vrije wagen gevonden en heeft het gezin nog op tijd de polder kunnen verlaten. Het huis is, als vrijwel alle gewone huizen, geheel ingestort. Peter Muijlwijk, Zwolle 25-10-2013.
Verslag Moeder Ann Muijlwijk – Berkhout van de onderwaterzetting Wieringermeer 17 april 1945
1941 – November 1941 gaan we van Rotterdam naar Wieringerwerf. ’t Is oorlog en het is in Rotterdam haast niet uit te houden. Koen is onderwijzer aan de Calvijnschool en wordt hoofd in Wieringerwerf. We zijn veel en vaak bij Opa en Oma Berkhout in Zevenhuizen. Peter is 3 jaar en Anky is 2 jaar. We gaan met de verhuiswagen mee naar Slootdorp, waar we tijdelijk wonen. Oma Berkhout geeft nog een pot mee met andijviestampot voor als we aankomen. Heerlijk! ’t Is een lange reis. We weten helemaal niet waar we heen moeten. ’t Is zaterdagavond en donker. Eindelijk vinden we het, maar er is geen licht, maar de buren (fam. Lindenberg) zetten een lampje neer. De verhuizers kiepen alle kisten leeg, want ze willen zondag, morgen, weer weg. ’t Is een chaos. Wat boven hoort ligt in de kelder en andersom. Enfin, we komen toch in bed.
Zondagmorgen. Wat een troep. In de loop van de morgen komt de penningmeester van de school vragen waarom we niet in de kerk waren! Wat een lachertje! Ik zei: “we kunnen niet eens onze schoenen vinden!” ’t Heeft wel twee weken geduurd voor alles op z’n plaats stond. Peter en Anky genieten erg. Naast ons huis is een stille dwarsweg. Vaak moet ik tegen de avond aan het eind van de weg speelgoed op gaan rapen! Wat een strenge winter! Bar, bar. Koen moet op de fiets elke morgen naar Wieringerwerf. Soms ligt de sneeuw zo opgehoopt, dat hij lopen moet. Ik brei een bivakmuts voor hem, en hij doet ook kranten onder z’n jas voor de warmte. Wat een toestand!
Ik had in Rotterdam een flinke, ronde teil met waterglaseieren ingelegd. Die bevroren en toen moest ik aldoor maar cake bakken!
1942 – 26 maart 1942 wordt Joke geboren. De dag ervoor liep ik nog in de sneeuw! ’t Duurt lang voor we naar ons huis in Wieringerwerf kunnen, wanneer weet ik niet meer, maar we zijn er gekomen. Wat een enorme tuin en wat heb ik er in gewerkt. Had ik ’s zaterdagmiddag al het kweek er uit, dan staken ze vrolijk hun sprieten ’s maandags weer in de lucht. En wat een aardbeien heb ik moeten plukken. “Kinderen, brengen jullie maar een schaaltje aardbeien naar die en gene.” ‘k Zou nooit meer aardbeien in een tuin willen!
1945 – 4 april 1945 wordt ’s avonds Robert Karel geboren. Bij ons in huis waren Annie Schilt en Annie Reingoud, beiden uit Amsterdam. Ik had een poos moeten liggen en zij tweeën hielpen me. ’t Was in Amsterdam hongersnood en wij hadden eten genoeg.
De oorlog liep op een eind. 17 april kregen we ’s nachts bericht, dat de Duitsers de dijken door gingen steken. Het dorp stond vol met boerenwagens, waar de mensen hun huisraad op gingen laden. Wij willen liever op zolder blijven zitten, maar men waarschuwt ons, dat dat te riskant is. Later is ons huis dan ook helemaal ingestort. Ds. Van Twillert en z’n gezin woont naast ons en daarnaast het hoofd van de Uloschool. Deze beide gezinnen hadden samen één wagen. Koen gaat in het dorp zoeken en ziet alle wagens hoog opgetast met huisraad staan. Maar er staat één lege wagen. Hij vraagt aan de boerenknecht die er bij staat: “Hebt u niets te doen?” “Nee”, zegt de man, “m’n baas heeft me naar het dorp gestuurd om te helpen.” “Heel graag,” zegt Koen. Zo hebben wij een wagen voor ons alleen. Er moet veel op. Vader, Moeder, Ans Schilt, Annie Reingoud, Peter, Anky, Joke en de kinderwagen met Rob er in. Onder z’n bedje weckflessen! Op de wagen etensspullen, zoals tarwe en een zak havermout, enz.
17 april, naar Lutjewinkel – We rijden al vlug weg, want de bestuurder komt uit Walcheren (daar heeft hij de onderwaterzetting meegemaakt) en als hij de knal hoort, wil hij meteen wegrijden. ’t Is mooi zonnig weer. We komen in Lutjewinkel terecht. Alle families worden ondergebracht in een school. Omdat wij een baby hebben mogen we bij particulieren. We komen in het huis van een onderwijzer van de Openbare School. Deze mensen hebben geen kinderen. Ik kan me levendig voorstellen, dat ze ’t niet leuk vonden om zo’n groot gezin onderdak te moeten geven. “Wat komen jullie eigenlijk doen,” zegt ze. “Er gebeurt toch niets?” We krijgen een klein smal kamertje, waar we met z’n allen in moeten. Voor mij staat er een éénpersoonsbed in. De anderen moeten naar de zolder. Ans Schilt gaat terug naar Amsterdam. Annie Reingoud blijft bij ons.
Koen gaat met een boot mee, met andere Wieringerwervers om te proberen nog wat huisraad te redden. Wij maken een nare tijd mee. Mevrouw Blom (ik weet niet goed meer hoe ze wel heetten) was onaardig. Niets mocht. Ik vroeg ze of ze een plank in het kamertje leeg wilde ruimen. Dan kon ik er wat babyspullen kwijt. “Nee hoor, alles blijft staan,”zei ze. En er stonden alleen maar prullen op. De kinderen hadden slechte dagen. Waren ze buiten, dan mochten ze niet meer naar binnen. Zelfs niet om naar het toilet te gaan. Ze hadden een grote hond, met een lange stijve staart, die sloeg ons daarmee aldoor tegen de benen.
21 april, naar Spanbroek – Vrijdag (of misschien was het wel eerder) begon ze almaar te zeuren dat we weg moesten. Een knecht met een boerenwagen zou ons halen en naar Spanbroek brengen. “Daar staan veel huizen leeg,” zei ze. Maar ik weigerde. “Zolang m’n man niet terug is, gaan wij niet weg,” zei ik. Maar ze maakte het ons zo lastig en de kinderen hadden zo’n verdriet, dat ik vrijdags toegaf en zei: “Laat die wagen dan morgen maar komen.” Dat gebeurde. Wat we hadden werd opgeladen. ’t Was zaterdag 21 april en ijskoud. We sloegen dekens om, want ’t was een open platte boerenwagen. De bestuurder was aardig. Maar hij wist net zo min als wij waar Spanbroek lag! Als hij de weg vroeg, werd hij naar rechts gestuurd, en vroeg hij weer de weg, dan zei men dat hij juist naar links had moeten gaan. De kinderen kregen honger. Ik had niets klaargemaakt, want mevr. Blom had gezegd dat het vlakbij was. Maar gelukkig had de bestuurder een grote trommel vol met klaargemaakt brood en dat deelde hij uit.
Eindelijk kwamen we in Spanbroek aan. Ik moest eerst naar de burgemeester (NSB-er), maar voor ons was hij aardig. Hij gaf ons het adres van de dierenarts, de heer Stapel, en wij erheen. We leken wel landlopers, want we waren nauwelijks gewassen. We kregen elke dag een kleine schaal met water voor ons hele gezin, inclusief de baby.
De heer Stapel deed open en schrok behoorlijk. Ik zei: “Ja, Mijnheer, hier zijn we en wij kunnen het ook niet helpen.” “Nou,” zei hij, “kom maar even binnen, maar hier kunt u niet blijven.” Ik dacht, nee vast niet. Zo’n mooie villa en wij met ons slordige zaakje. We mochten in de voorkamer komen. ’t Waren geen jonge mensen, ze hadden twee kinderen, een dochter die arts was en een zoon die voor dierenarts studeerde. “Hoe oud is de baby?” vroeg mevrouw. Ik vertelde het en ze hadden erg medelijden met ons. “Weet je wat,”zei ze, “blijven jullie maar tot maandag, maar langer kan niet.” Ik dacht, dan zien we wel weer. “Ja,” zei ze, “zoveel mensen kunnen we niet te eten geven.” “O, mevrouw,” zei ik, “dat hoeft helemaal niet, wij hebben eten genoeg, als we maar onderdak hebben.” Dat viel in goede aarde. Hij vroeg: “Hebt u ook bonnen voor levensmiddelen?” “Ja, zeker,” zei ik. Toen was hij heel aardig en zei: “Geef mij maar wat bonnen, dan haal ik boodschappen voor u!” Hij ging naar de bakker, de slager, de centrale keuken en bracht alles mee! Dat was heel aardig. We kregen boven een mooie grote kamer met een groot balkon. Ik kon daar slapen met de baby. Annie Reingoud kreeg boven een kamer en een andere kamer was voor Peter en Anky. We waren heel blij dat we bij aardige mensen terecht waren gekomen, maar waar was Koen en waarom kwam hij maar niet terug?
Zondagmiddag vroeg mevrouw Stapel of we met elkaar een kopje thee wilden komen drinken. Dat vonden we heel fijn. Ze waren ook erg lief voor de kinderen. Ineens zie ik Koen voorbij fietsen! Ik sprong op en zei: “Daar komt m’n man.” Ik wuifde naar Koen en zodoende had hij ons gevonden, want hij wist niet waar we waren. Wat waren we blij, dat hij er was! Koen was met de boot meegegaan en er waren spullen in de boot meegekomen.
Bevrijding in Spanbroek – ’s Maandags werd er niet meer gesproken over weggaan. We mochten blijven! Als de heer Stapel langs de boerderijen ging (hij was dierenarts) mocht Peter altijd mee in de auto. Kwam hij terug, dan stak hij zijn hand op en Peter mocht de auto starten! ’s Zondags hadden we kerkdiensten voor de mensen uit de Wieringermeer in Hervormde kerkgebouwen. Oudergewoonte gingen we ’s middags voor de 2e keer. Mevrouw Stapel zei dan heel verbaasd: “Gaan jullie alweer naar de kerk?” Alle zondagen daarop gingen we weer. Dan zei ze: “Is het alweer kerk? Wij hebben maar één keer in de vier weken kerk, en dan heb ik nog niet altijd tijd om te gaan!”
Zo is het ons gegaan. Toen werd het vrede, 5 mei. Iedereen was blij, wij natuurlijk ook, maar tegelijk kwam voor ons de vraag: wat nu? In de loop van de zomer zei mevrouw Stapel: “Ja, jullie kunnen nog blijven tot de herfst, maar dan moeten de appels en peren op zolder.” Ze hadden namelijk veel fruitbomen.
31 augustus zijn we vertrokken naar Krabbendam. ’s Morgens zei mevrouw Stapel: “Wij gaan de hele dag weg, dan kunnen jullie net zo veel rommelen als jullie willen!” Dat beschouwden wij als een groot bewijs van vertrouwen. We hadden ook aangeboden voor deze tijd te betalen, maar daar wilden ze niets van horen. Bijzondere goede en hartelijke mensen. Later is mevrouw Stapel nog bij ons op bezoek geweest in Den Haag. Ze was bij haar dochter die arts is en in de Jaarsveldstraat woonde.
Tekst: A.G. Muijlwijk-Berkhout. Den Haag, 1988/’89
Verslag Vader Koen Muijlwijk, 17 april 1945 gevlucht uit de ondergelopen Wieringermeer
Het was winter 1944/1945, de hongerwinter. Een sombere, droevige tijd. De oorlog duurde maar voort. ’t Zag er wel hoopvol uit voor ons. Duitsland stond op springen. ’t Zou niet zo lang meer duren. Maar de vijand werd steeds grimmiger. Honger hebben we gelukkig niet geleden, maar toch was het een vreselijke tijd. Friesland was al bevrijd, maar wij zaten nog in de klauw van de Duitsers.
Wieringerwerf, 17 april 1945 – In de nacht van 16 op 17 april werden we om vier uur ’s morgens gewekt. Geertsma stond voor de deur en zei dat om 10 uur in de morgen de dijk van de Wieringermeer door de Duitsers zou worden opgeblazen en dan zou de polder onder water lopen.
Hoe waren de omstandigheden bij ons thuis? Twaalf dagen geleden was Robert Karel geboren. In de wieg lag dus een baby te slapen. Rustig, want hij wist van de wereld geen kwaad. Moeder Ann was, op advies van de dokter, nog niet op geweest. Ze moest nu meteen opstaan en maatregelen nemen. Behalve de kleine Rob, hadden we nog drie kinderen: Peter, de oudste, was 6 jaar. Anky was 5 en Joke was 3 jaar oud. Verder hadden we nog twee grote meisjes in huis. Annie Schilt, een nichtje uit Amsterdam. Ze was bijna 18 jaar. Ze had eigenlijk dyfterie, maar de dokter verklaarde haar genezen. De tweede heette Annie Reingoud. Zij was een Amsterdamse, maar logeerde bij ons om de oorlog door te komen. Zij kreeg bij ons te eten en als tegenprestatie hielp zij bij ons wat in de huishouding.
Eerst heb ik geprobeerd of wij konden komen bij een boer, die aan de rand van de polder woonde en misschien droog zou blijven. Maar hij vertelde dat ook hij weg moest, en trouwens, hoe hadden we daar met z’n allen moeten komen. Dat was dus eigenlijk onnodig tijdverlies. Toen ik weer thuis kwam, waren de kinderen bezig met spullen naar de zolder te dragen. Moeder gaf aanwijzingen wat naar zolder moest. Zoveel mogelijk beddegoed en wat kleren en linnengoed. En wat stoelen uit de salon. Enz.
Om 10 uur zou er een platte wagen komen om Ann en de baby op te halen. Zij zouden dan gebracht worden naar een ziekenhuis bij Alkmaar. Maar wat zou er dan met de rest gebeuren? Dat nooit. Wij lieten de wagen leeg vertrekken. Maar wat nu? Met z’n allen op zolder gaan zitten? Levensgevaarlijk. Het water zou spoedig 4 meter hoog staan en het huis kon instorten. Wat dan? Wij woonden een klein eindje buiten het echte centrum en merkten dus niets van wat zich daar bij de mensen afspeelde.
Ten einde raad besloot ik het dorp in te gaan om te zien of daar hulp was te krijgen. Toen ik in de Meeuwstraat kwam, wist ik niet wat ik zag. De straat stond vol met hoog opgeladen wagens vol met beddegoed en meubels en allerlei spullen. Telkens één wagen voor twee gezinnen. De mensen waren klaar om te vertrekken, want het was al elf uur geweest. Hoe kwamen die mensen aan die wagens? De boeren hadden die platte wagens met knecht naar ’t dorp gestuurd om te helpen.
En nu komt het wonder, het grote wonder!! Midden in de straat, tussen al die hoog opgetaste wagens, stond een lege wagen met paard en koetsier op mij te wachten. Ik ging naar die man toe en vroeg: “Waarom sta je hier zo en heb je geen vracht?” Hij vertelde dat de boer hem naar ’t dorp had gestuurd, maar niemand had hem meer nodig. Hij was zeker wat laat aangekomen, toen alle burgers daar hun spullen al hadden opgeladen. Hij ging met mij mee om ons te helpen. O God, wat heerlijk! We waren gered! Een wagen voor ons gezin alleen, met paard en koetsier! Hoe was het mogelijk! O God, ik dank U uit de grond van mijn hart.
Nu gingen we snel opladen. Maar wel goed nadenken. Eerst een matras met dekens voor Ann om op te kunnen liggen, daarnaast de kinderwagen met Rob erin. Maar Ann had onder het matrasje allemaal weckpotten gezet, gevuld met geweckt vlees en groenten. Voorts een zak aardappelen en een zak tarwe en een zak havermout. Dan wat kinderkleren en de spullen voor de baby en een stel matrasjes van het lits-jumeaux enz., enz. En de fietsen hingen we achter aan de wagen. De meisjes en de kinderen hebben reusachtig geholpen. ‘t Was nu 12 uur geweest en we hoorden de explosie van de dijk. 10 Km weg. De koetsier had nu haast om weg te komen. Hij werd bang, we moesten nu vertrekken. Hij had de onderwaterzetting van Walcheren meegemaakt. Ik sloot de voordeur netjes op het nachtslot. We groetten Ds. Van Twillert, die nog niet weg was, en we vertrokken een onbekende toekomst tegemoet. We reden weg, waarheen wisten we niet.
17 april, naar Lutjewinkel – De koetsier reed ons de polder uit en ’t eerste dorp, waar we aankwamen heette Lutjewinkel. We werden opgevangen door een soort ontvangstcommissie, en omdat we zo’n klein kindje bij ons hadden, werden we ondergebracht bij particulieren, die ons liever zagen gaan dan komen en dat duidelijk lieten merken.
Moeder en de baby kregen een klein zijkamertje waar een bed stond, de vader en alle anderen moesten boven maar op de grond slapen. Ik ging de volgende dag met vele huisvaders met een groot zeilschip over het water van de volgelopen polder (4 meter diep) terug naar Wieringerwerf om te zien of daar nog iets te redden viel. De huizen staken boven het water uit en we konden dus zien waar ons huis stond. Het water stond tot in de vensterbank van de slaapkamer.
De timmerman van het dorp was bij ons. Hij zaagde een flink gat in het dak van elk huis waar we moesten zijn, en dan voeren we met een punter langszij, en klommen naar binnen. Alles op zolder was droog en wat daar lag en stond, werd in het bootje geladen en dan naar het schip gebracht en in het ruim opgetast. Voor ieder was daar een gedeelte afgezet. Toen het schip vol was, en iedereen aanwezig, voeren we naar de wal bij Lutjewinkel. En ieder moest zorgen dat z’n spullen ergens werden opgeslagen.
22 april, naar Spanbroek – ’t Was zondag, ongeveer 12 uur. Ik ging naar het huis waar we waren ondergebracht. Er was niemand thuis. Op tafel lag een briefje. Daar stond op: “We zijn naar Spanbroek.” Ik had nog nooit van Spanbroek gehoord. Ik zocht naar een atlas en vond een kleine schoolatlas. Noord-Holland. Gelukkig, het plaatsje stond er op. Ik had gelukkig een fiets en reed richting Spanbroek. Alle wegwijzers waren door de Duitsers verwijderd. Toch heb ik Spanbroek gevonden. Ik reed op m’n fiets het dorp door. Toen opeens, o wat een geluk!! Ik zag moeder Ann. Ik zag haar staan bij ’t raam van een kamer in een grote villa. Ze tikte tegen het raam. Ik stopte en stapte van de fiets en liep naar de voordeur.
Toen deed zij háár verhaal. Die vrouw in Lutjewinkel deed alles wat ze maar kon om haar het leven onmogelijk te maken. De kinderen moesten buiten blijven en mochten niet binnen komen om naar de WC te gaan en liepen dus de hele dag rond met natte kleren. Zij zei ook aldoor dat ze daar niet konden blijven. De volgende dag zei ze dat we een huis konden krijgen in Spanbroek, maar Ann zei dat ze zonder haar man niet weg zou gaan. Maar de pesterijen werden zó erg, dat ze tenslotte zei: “Nou, laat de man die ons naar Spanbroek moet rijden maar komen. Zó houden we het ook niet uit. Het was toen zaterdag ná de ramp van dinsdag. ’t Was een koude schrale dag. Alles hebben ze weer op moeten laden en de kinderen en Ann en Annie Reingoud allemaal met de kinderwagen op de kar. Annie Schilt was toen al op de fiets naar Amsterdam, naar huis vertrokken.
De koetsier wist echter niet de weg naar Spanbroek. Hij moest telkens vragen en reed dikwijls verkeerd. ’t Was zó koud, dat de kinderen zaten met dekens om te rillen. En ze kregen honger. Er was gezegd dat het vlakbij lag, en daarom had Ann niet voor brood gezorgd. Gelukkig had de koetsier een grote trommel met brood bij zich en dat deelde hij uit. Endelijk kwamen ze in Spanbroek aan en ze gingen naar het Raadhuis. Daar stond de NSB-burgemeester hen te woord. Hij had een mooi adres voor ons, zei hij en bracht haar met heel haar hebben en houden naar de dierenarts. Een mooie villa! De arts en zijn vrouw schrokken wel! Een moeder met kleine kindertjes, en de jongste was een baby van twee weken. ’t Was om tranen in de ogen te krijgen.
“Dat is geen halve maatregel. Enfin, kom maar eventjes binnen, dan zullen we eens kijken. Jullie kunnen hier blijven dit weekend, maar maandag moeten jullie weer weg.”
Ann zei: “We vinden het ook verschrikkelijk, maar we moeten toch ergens zijn!”
“Ja, maar u kunt hier niet blijven, want daar hebben we geen eten voor.”
“O”, zei Ann, “maar eten hebben we zelf bij ons. Daar gaat het niet om; als we maar een plaatsje hebben om te zitten en te slapen”.
“Hebt u brood- en vleesbonnen bij u?”
“Ja hoor, ‘k heb alle bonnen bij me.”
“Nou,” zei meneer, “dan ga ik voor u alle inkopen doen.”
En onderwijl toonde mevrouw haar boven een grote balkonkamer. En op de grote zolder stonden bedden om te slapen en voor Annie Reingoud was er een apart kamertje. ’s maandags spraken ze nergens meer over en voorlopig mochten we blijven! Heerlijk!! Dit waren goede mensen!! Zo woonden we dus voorlopig in Spanbroek. Annie Reingoud is nog enige tijd bij ond gebleven, maar toen het weer mogelijk werd naar Amsterdam te reizen, is ze naar huis vertrokken.
Zomer 1945, solliciteren – We begrepen best dat we niet in Spanbroek konden blijven tot we weer terug naar de Wieringermeer zouden kunnen. We moesten proberen zo gauw mogelijk ergens een huis te huren en ergens tijdelijke vervangende arbeid te vinden. We hadden een plan: we zouden graag een huis willen huren in Bergen. In de oorlog waren veel mensen geëvacueerd. En zouden die allemaal terugkomen? Maar om voor een huis in aanmerking te komen, moesten we daar werk voor hebben. Ik ben toen naar het Hoofd van de Christelijke Lagere School gegaan en heb hem gevraagd of ik hem op zijn school zou kunnen helpen. Ik hoefde er niet voor betaald te hebben, want mijn salaris ging gewoon door. Het Hoofd stemde er mee in, maar ik moest wel even overleggen met de Inspecteur van het Lager Onderwijs in Alkmaar, want die moest er toch wel z’n goedkeuring aan geven. Dus ging ik op de fiets naar Alkmaar en had een gesprek met de heer Feringa.
31 augustus, naar Krabbendam – Hij vond het wel goed, maar had een veel betere oplossing. Hij wist dat men in een dorpje vlakbij op een Hoofdonderwijzer zat te wachten. Het Hoofd daar was benoemd in Heiloo en wilde graag zo spoedig mogelijk vertrekken. Daardoor zou er een school en een huis voor ons vrij komen. Hij raadde mij aan naar de voorzitter te gaan. Dat heb ik toen wel gedaan. Hij woonde in een dorpje dichtbij Enigerburg. Deze voorzitter vatte de zaak nuchter op en gaf mij de raad te solliciteren naar de betrekking. Het was wel aantrekkelijk. We zouden weer een eigen huis hebben. Het huis was één geheel met de school. Deze school telde twee lokalen. Eén voor klas 1, 2 en 3 met een onderwijzeres. En het andere lokaal was voor klas 4, 5 en 6 voor de bovenmeester. Het dorp telde 40 gezinnen, die op één na allen gereformeerd waren en voorts was er een Gereformeerde Kerk met een gereformeerde dominee in een mooie pastorie. Dus de brief werd geschreven en toen maar afwachten. In de sollicitatiebrief schreef ik dat ik de benoeming graag zou hebben, máár voor tijdelijk, want als de polder weer zou worden opgebouwd, zou ik toch weer naar Wieringerwerf terug willen. Een week later kreeg ik bericht dat ik benoemd was tegen 1 september 1945. Wat waren we blij en gelukkig!
1946, meubels ophalen uit Wieringerwerf. Toen de tantes Ger en Florien bij ons op bezoek kwamen en zagen hoe we er bij zaten, vonden ze het om te huilen. De meeste meubelen waren verdronken. Wat we nog over hadden had een half jaar in ’t water gestaan. ’t Was wel om verdrietig van te zijn, maar we waren veel te blij dat we gespaard waren gebleven en allen gezond waren. In Alkmaar vroegen we raad bij een degelijke meubelzaak. Zij vonden dat we beter de meubelen, die in het water hadden gestaan en die de ramp hadden overleefd, konden laten repareren en opnieuw laten fineren, dan nieuwe meubelen te kopen. Want zo kort ná de oorlog was er alleen maar slechte kwaliteit. We hebben geregeld om wat meubilair met de bode naar Alkmaar laten brengen en zo kregen we telkens weer prachtige meubelen terug. En zodoende kwamen we langzamerhand er weer netjes bij te zitten.
November 1946, terug naar Wieringerwerf – Ruim een jaar later, november 1946 konden we weer naar de Wieringermeer terug en namen de intrek in een houten noodwoning. We hadden een heerlijke tijd gehad in Krabbendam. De mensen waren erg aardig voor ons geweest.
Tekst: K.N. Muijlwijk. Den Haag, 1988/’89