Periode: begin jaren dertig
Verteld door: Martien van Langerak
Plaats: de hele Wieringermeer.

Haken.
Als de pioniers een sloot aan het graven waren dan gingen de eerste steken het gemakkelijkst, maar op 2 meter diepte lagen er aan beide klanten van de sloot hoge wallen grond, dus de laatste steken waren moeilijk. Ten eerste zogen de moppen grond vast onder in de vette klei en ten tweede was de hoogte te veel gevraagd om in een keer te gooien.
Dan ging men dus haken: een man onder in de sloot en een man halverwege om de mop grond op zijn schop op te vangen en die over de zijkant te werken.

Later als de grond was uitgedroogd werd deze met kruiwagens over planken over het land gereden; de kruiwagens hadden toen een smal houten wieltje.
Bij het oogsten van graan, jaren later, werd deze methode van haken ook toegepast door de schoven graan met een vork aan elkaar door te geven om zo de nok van de schuur of een hoge schelf vol te krijgen.
De mechanische transportband moest nog worden uitgevonden. Dat had eerder moeten gebeuren, maar zo is het met alle dingen: slimheid wordt uit domheid geboren.
Een mand in de mast.
Toen de pioniers bij de Directie Zuiderzee en de Cultuurmaatschappij gingen werken was er nog lang geen sprake van landbouw. Er moest nog veel werk gedaan worden met de schop, zoals greppels graven om het zoute water af te voeren. Dan werd je in een groep van een man of 12 ingedeeld met een koppelbaas en een opzichter als werkverdeler bij de keet.
De keet was geen modern schaftlokaal maar een uit de wind te draaien houten overkapping met een open zijde, zodat als je zat te eten, rusten of schuilen je altijd contact had met de natuur in het open veld.
Bij zo’n schaftkeet stond altijd een lange paal waar met schafttijd een mand in werd gehesen, dan kon men allemaal gelijk gaan eten. Als de mand naar beneden ging moest iedereen weer aan het werk. Een vlag was toen blijkbaar niet voorhanden, of een fluit of een toeter, daar gingen de gedachten niet naar uit.
Gelijkheid, regelmaat en samenwerking dat was de regel in die tijd.
Manden waren zeer veel aanwezig vooral om de vele stenen te rapen die verspreid lagen op de zeebodem, daarom dus een mand in de mast.
In die tijd was dat voor elke pionier een herkenningsbaken. Als het avond was ging de mand weer naar boven en kon de reis naar huis beginnen via de aangelegde paadjes en pontjes, want bruggen waren er toen nog niet, op de fiets met de schop aan de fiets gebonden. Altijd tegen de wind in door de kale polder en daarom altijd in een waaier naar huis fietsend om je broodtrommeltje weer te laten vullen voor de volgende dag.
Waarom de schop mee naar huis ging? Ja, dat was ieders eigendom en je had thuis ook nog een tuin die gespit moest worden.

Geschreven door: Martien van Langerak.