Piet Kistemaker sr. (1902 – 1994) uit Andijk heeft zijn leven lang geschreven: dagboeknotities, boeken, gedichten. De familie heeft op de website Kistemaker Netwerk teksten van Piet sr. en andere geschiedenisdocumenten en foto’s van Andijk bij elkaar gezet. Hieronder enkele dagboekfragmenten van Piet in de dagen vlak vóór en na de onderwaterzetting van de Wieringermeer.
Maandag 16 April 1945.
Ik graaf een put! Vroeger hadden we er ook een en het water was goed. Waarom zou het nu niet kunnen? Voor de middag heb ik de waterlaag al, maar ’t is nog “klei”, het blauwe zand moet nog komen. Dus graaf ik na de middag verder. De kuil is nu flink diep. Een grote houten kuip er in en nu zal ’t verder vanzelf toevloeien. Dat doet het ook, maar veel te hard, of liever te hoog. De kuip gaat schuil onder ’t water, hopeloos! Ik help opa Kist met spitten en ga ’s avonds met de kano nog eens kijken. De hoge zwarte bus, die ik erop gezet had is nu ook onder! Met Jan en Piet schep ik het water eruit en graaf de bus weer op. Dan het houten vat maar volgooien met blauw zand en de bus erop. Dan zal hij toch eindelijk wel boven peil wezen. Als ik met vader en Cor aan het spitten ben, gaan langs ’t Kleingouw telkens duitsers voorbij. Kleine groepjes van twee, drie of vier. Sommigen op de fiets, anderen lopende. Geen van allen schijnt haast te hebben, ze sukkelen langzaam op Enkhuizen aan. s Avonds horen we dat het spoormannen zijn en ze zeggen van Harlingen te komen, lopen over de afsluitdijk en de Wieringermeer door. Geen wonder dat ze dan hier geen haast meer hebben. ’t Is magnifiek weer en er is ’s avonds laat nog veel volk buiten. Ongeacht het gebod: om 8 uur alles binnen.
Dinsdag 17 April 1945.
’s Morgens dadelijk even naar de put kijken. Als ik er bij kom is zelfs de zwarte bus niet meer te zien! Vies, geel water, waardeloos. Ik ben nog maar net terug of er is opnieuw tumult. De omroeper! Allemaal naar “de Meer” om graan en kinderen te halen, want om twee uur gaat “de Meer onder!”
Het wordt een uittocht. We gaan allemaal, behalve Anny; Fem en Trees zijn naar school. Ik met de bakfiets! Zakken en touw mee en Jan trekken. We rijden met vliegende haast want het weer is prachtig. In de Kagerbos is het zelfs te warm.
Bij het huisje gaan alle jasjes en mantels uit, in de lege bak. Op Onderdijk liggen verschillende groepjes duitse soldaten aan de kant van de weg. Oude vijftigers al. Ze kijken lusteloos, hoewel verwonderd naar die plotselinge exodus van fietsen en bakfietsen! Maar de “sju” is er uit, het zijn niet meer de duitsers van de “frische froehliche Krieg” die, “schneidige” marineofficiertjes, die met zoveel bravour over de Dam flaneerden met hun overvloed aan galon en tressen en hun eigenwijze “slakkenpikker”. Dit is de terugtocht van het grote leger. Zo hebben in 1812 de hollandse jongens bij de Berezina gezeten, verslagen, moedeloos. “Waren we maar weer thuis”.
In Medemblik is het druk. De Westerhavenstraat staat vol met de grote platte wagens van de polderboeren met de zware “belzen” ervoor. Huisraad wordt naar binnen gedragen. We zijn er haast, de “Ortskommandatur” en dan “het gat”.
’t Ziet er zwart van mensen. “Je komt er toch niet in” is ons al eerder gezegd. Aaf is al vooruit, ik rij langzaam verder. De bakfiets van Uitterdijk zie ik door het gat gaan. Als die het kan, kan ik het ook! Wat Kan kan, kan Kan alleen. Heisa, verder! De “politie” doet alsof hij niets ziet en de twee duitsers trekken zich er niets van aan. Ik ben “er in!” Bij de eerste brug komt Aaf ons, Jan en ik, tegemoet. Ze is bij de “Leliehoeve” wezen vragen, maar ’t was niets, de boeren hebben vandaag wel aan iets anders te denken! Met grote haast was men daar aan ’t inpakken. We gaan verder, de dijk langs naar de zevende boerderij! Aaf gaat weer vooruit. Intussen waren we voor Medemblik, Piet Schenk al tegengekomen met een wagen huisraad. Die kwam dus al heel van Wieringerwerf. Langs de dijk komen nog steeds vluchtende soldaten; duitsers en landwacht, te voet, per fiets en op wagens. Alles trekt de Meer uit, want “de Meer gaat onder!” ’t Is ongelooflijk op deze stralende zonnedag, watervloed! De tulpen bloeien, wat staan ze best. Het koolzaad bloeit ook en de hele Meer is haast in de bouw. Een mooi gezicht, die lange akkers met die rechte voren, die de belzen er ingetrokken hebben “de vrome twee horsen tegaer” Het melkvee loopt nog in de weiden. Het gras groeit best, ondanks het droge weer van de laatste tijd. Paardebloemen bloeien overal, leeuwerikken tierelieren, de Meer groeit en bloeit. Het is een belofte voor de komende oogst, die we zo hard nodig hebben. En nu; de Meer onder water? Ongelooflijk, maar het militarisme is tot alles in staat. Die idioten prakkizeren alleen maar over verwoesting en vernietiging!
De boeren vluchten de Meer uit. De een trager, de ander snel. Maar ze gaan er uit, allemaal! We komen bij een boer op de Schervenweg. Zijn huisraad wordt opgeladen, zelf is hij nog in de schuur. Hij wil er haast nog niet aan. Wat moet er in zo’n boer omgaan? Er ligt nog wel 100 mud tarwe, alle gereedschap en machines zijn er nog. De kippen kakelen nog in de hokken. Maar hij zal toch ook moeten! We krijgen tarwe mee, anders verzuipt het toch. Hij scheldt niet, maar hij is “geladen”, dat is te zien. We gaan terug, de straatweg af met de “grote trek” mee. Lieve God, hoeveel malen zal de boer zo al niet verjaagd wezen en gedwongen te verhuizen “naar een betere stee”. We raken achter een konvooi. Een tractor voorop trekt twee boerenwagens, hoog opgeladen met huisraad en ander spul. Achter die wagens, de koeien, zwaar melkvee, en dan drie paarden, zware belzen, die stappen als olifanten. De meest rechtse is niet te vertrouwen. Telkens weer legt hij de oren in de nek. Als je een pats met zo’n zware poot krijgt!
We komen verscheidene lege wagens tegen, die met grote haast weer de Meer in gaan om nog zoveel mogelijk te redden. Zou het dan toch waar zijn? Het is nog voor tweeën en van overstroming is nog niets te zien. Medemblik is nu dichtbij, de zware toren staat onverschrokken, steil overeind. Wat zal er sinds de elfde eeuw al aan de voet van die toren gebeurd zijn? Is deze “grote trek” maar een onbelangrijk intermezzo in de loop van de tijd?
We zien nog eens achterom; de Meer bloeit nog. De perenbomen bloeien volop en de appels staan op springen. De vogels kwinkeleren en de zon schijnt. Maar; de Meer gaat er onder. Vlucht. Redt nog wat je kunt! Zal het dan nooit beter worden in deze waanzinnige wereld?
Als we de Meer uitkomen, is de belangstelling aanmerkelijk minder dan ’s morgens. De meeste Andijkers zijn onverrichter zake weer naar huis gegaan. De Edelachtbare is weer eens te voortvarend geweest. Als we op de Bangert komen roept men ons toe: “haast je maar niet, Andijk gaat er toch ook onder”. Er is “een mof” langs geweest te waarschuwen. Dus toch? Hebben we ons daarvoor zo uitgesloofd? ’t Schijnt waar te wezen; de bouwers komen terug; langer doorwerken is nu onzin, wie gaat er nog kluiten kloppen als straks alles onder water verdwijnt? We brengen onze tarwe thuis en beramen wat we verder zullen doen. We zullen “op zolder” huizen en met de kano rondpeddelen voor tijdverdrijf. We zullen, ja wat zullen we, onderdeel, kleinste schroefje van de grote machine. Jan Boezeroen, die niets te vertellen heeft, wat zal jij? De grote kapitalisten zullen je; naar hun pijpen kan je dansen!
“Morgenavond gaat Andijk onder!” Anne Marie is jarig. We gaan er maar kort heen, want morgen zal het een drukke dag zijn!
Woensdag 18 April 1945.
Het eerste werk is nu; Jossie weghelpen naar Amsterdam! Als we op zolder moeten wonen is het “hoe minder zielen, hoe meer vreugd”. Met een 100 pond eten hobbelt Jossie tegen tienen weg. Nu verder! Ik begin alvast brandstof boven waterhoogte te bergen. Op het platte dak van het pakhus ligt dat voorlopig goed. Alle hout dat branden kan en mag, komt daar terecht. In huis doen we voorlopig niets, ’t mocht eens niet nodig wezen! Van angst is nog geen spoor, we zullen wel zien. We gaan eens kijken naar de brug, waar vanwege de gemeente een streep gezet is, hoe hoog het water komt; 2,40 m. + A.P. “Bestaat niet” zeggen andere mensen, “vroeger kwam het nooit hoger als de pluimen van het riet, dat was de maat”.
Ik denk eens na van welke watervloed ze dat konden weten? 1825? Of dateert die overlevering heel van 1675 toen ook alles tot Enkhuizen toe onder water lag?
Tegen de avond kan ik de lust niet bedwingen om eens naar de Meer te gaan kijken, hoe hoog het daar nu werkelijk is. Dan kun je er hier wat rekening mee houden. We gaan op de tandem, Aaf en ik. Het weer is prachtig, de natuur bot uit, de tulpen bloeien, de bomen komen meer en meer in ’t blad, het gras heeft een gezonde kleur, het is voorjaar.
In Medemblik is het vrij wat stiller dan gister. Bij “het gat” ziet het niet eens zwart van mensen. Daar ligt nu de Meer, die bloeiende Meer van gister, een grote plas met hier en daar een dak er bovenuit. De schuurtjes van de Andijker bouwers staan juist keildeil met het water. De bloeiende tulpen zitten dus 1,5 meter onder water! De weg naar de Meer is nog begaanbaar tot een eind over de eerste brug. Net een havendam lijkt het nu. Het is er vrij druk; boerenwagens worden volgeladen met gered huisraad, dat met schuiten en vletten wordt aangevoerd. Er is een soort reddingscommitee gevormd, dat met vletten en motorbootjes de Meer laat afzoeken.
Daar komt juist een vlet aan wal. Een jong paar met een kinderwagen en een lange mijnheer met een bleek, ongezond gezicht. Ze schijnen hem hier te kennen. “Ha, mijnheer Brommer”, zeggen ze en hij vertelt. Hij heeft de nacht doorgebracht in het Domeinkantoor te Wieringerwerf. Er zitten daar nog meer mensen, maar ze willen nog niet weg. Hij kon nu mee naar de vaste wal, daarom is hij gegaan. Zijn vrouw zit in Alkmaar, ongerust. Daar gaat hij nu naar toe. “Nu mensen, tot weerziens in betere dagen”. Hij gaat met zijn koffertje en zijn wandelstok naar de vaste wal!
Op de witte brug spreken we “onze” boer van gister. Ja, hij heeft het meeste nog kunnen redden. ook de tarwe. Nee, alles niet, een twintig zak. Een bagatel? Hoeveel keer 20 zak zal er in deze wijde plas verdwenen zijn? Gaan we weer? Even wachten, daar komt nog een vlet met een zeiltje op. Nog voor hij bij de wal is, draait hij weer af. Aan het eind van de “havendam” staan groepjes mensen. Een jonge landmeter met een flinke haardos, staat wat op te snijden tegen een paar kameraden. Zijn korte bruine laarzen staan juist op de scheiding van land en water in de kabbeling van de kleine golfjes.
Heel aan ’t eind van de “strekdam” staat een groepje arbeidersvrouwen af te geven op die rotboeren, die de tarwe liever lieten verzuipen dan ze aan de arme mensen te geven. “zeven vette jaren hebben ze gehad, wat zou het hinderen als ze nu eens een jaar in het water zitten?” Een kittig brabants vrouwtje wil graag van haar vlucht vertellen! Ze geeft een rad verhaal met veel eigennamen die het geheel verdoezelen. Ze is winkelierster geweest en ze heeft haar tarwebloem weten te redden, die ze nog op de laatste kindermeelbon gekregen heeft. “De boeren gaven d’r niet om”. Nu zal ze bij de distributie gaan informeren wat ze er mee doen moet. Sancta simplicitas!
Boeren en boerinnen staan het watervlak af te kijken naar de verzonken boerderijen. Er is van allerlei slag onder, Zeeuwen, Brabanders, maar ook Friezen en koppige Groningers. Wat zal er in die harde koppen omgaan? Er komen nog steeds vletjes binnen. Ze voeren weinig aan; verdronken hazen, kippen, patrijzen. “Waar is je varken”, wordt er gevraagd. “Hier ligt ie, hij is zeeziek”. Daar komt nog een volgeladen schuit tarwe, aardappelen, beddegoed. Het is een aardappelvaarder van binnen de dijk, nog met benzinemotor. Even later komt een vletje aan wal. Twee opgeschoten jongens springen er uit. Een stopt vlug een fles olie onder de kiel, de ander smakt een zakje tarwe aan wal. De politie heeft het in de gaten, neemt een verhoor af. Ze hebben “een boer geholpen!” Zeg maar dat het niet zo is! Aan de overkant vaart een sleep vletjes en bouwersschuitjes in een wijde boog naar “de Lely” toe. Daarachter liggen ze veilig. Hier niet, tenminste je kunt nooit weten. Water is een onbetrouwbaar element! Kom, we gaan!
Thuis vertellen ze dat de Engelsen in Stavoren zijn. Je kon de vlaggen zien wapperen, alleen niet van welke kleur! Vanmorgen werd daar hevig geschoten?
’t Kan waar zijn…
Vrijdag 20 April 1945.
’s Morgens haal ik brood van Enkhuizen. Met zulke karweitjes komt de dag om. Brood uit Enkhuizen, melk van Zwaagdijk, enz. Op de bon is er voor ons niets te doen, trouwens; gister heb ik Hoorn en Enkhuizen afgevent met toewijzingen, maar ’t gaf allemaal niets. 7 Pond meel was de hele buit van die dubbele reis. Maar niet mopperen! ’s Middags ga ik naar Zwaagdijk, via Medemblik.
Ik wil de Meer nog eens zien. Er waait een stevige westenwind dus is het een ferme trap naar Medemblik. Bij het gat zien we het al. De masten van de schepen steken boven de dijk uit. Van een tjalk wappert het rood, wit en blauw. Als we door de dijk zijn, zien we het beter; het water is sinds woensdag enorm gerezen! Een tjalk en een paar vissersbootjes liggen vlak bij het gat aan wal, de “aanlegsteiger” is er nu vlak bij! De witte brug, waar we woensdag nog over konden is nu onder, alleen de leuning komt nog bloot! De schuurtjes van de Andijker tuinders drijven voor de brug langs. Er staat een flinke deining, de ijzeren schuiten zijn op droog gehaald. Tussen de boerderijen zeilt een flinke tjalk. Toch schijnen er nog mensen in de Meer te zijn, die nog niet weg willen, Zelfs op de terp huist nog volk in een tent!
“Ze hebben daar woensdag een varken geslacht en nou zijn ze daar aan ’t picknicken”, zegt van Dokkum. We mogen niet lang kijken. “Terug mensen”, zegt de dikke politie. “’t Blijft toch hetzelfde, hoe lang je ook kijkt”. Van de “Lely” worden kleine bootjes en schuiten op wagens weggebracht. Die hebben met zo’n wind het sjouw af. Alleen zeewaardige boten kunnen nu nog helpen. Ook een wagen met huisraad komt naar beneden hobbelen. Onderaan de dijk rijdt hij door een kuil en krak, valt een kist met aardewerk aan scherven. Een electrisch fornuis wankelt, maar is nog te houden. Voorzichtig zoeken de voerlui de hele stukken uit de scherven. Dan gaat het weer verder “bles!, Anna!”
In de binnendorpen; Opperdoes, Twisk, Oostwoud, zie je overal boerenwerktuigen uit de Meer staan. Ook de zware belzen zijn hier ondergebracht. 550 Boeren woonden er in de Meer. Via Zwaagdijk rijd ik naar huis. Daar weten ze dat de Engelsen 20 km. van Amsterdam af zijn. Nog een half uurtje, dan kunnen de tanks er dus zijn! Maar, Nederland is polderland en de ene polder na de andere gaat onder water. ’t Kon nog wel eens lang duren met die “bevrijding!”
Intussen is ’t hier nog droog, hoe lang nog? We zitten elke dag nieuwe plannen te beramen voor als het vreselijke hier eens gebeurde.
Zaterdag 21 April 1945.
De wind is naar buiten gedraaid en van West, Noord-West geworden.. Het prachtige weer van de laatste dagen is nu finaal weg en ’t is barbaars koud. Tegen de avond zwelt de wind aan tot storm en weldra davert het er over! Hoe moet het er nu in de Meer wel uitzien? ’t Is nu veel ruwer dan gister! En zal de oude dijk het wel houden? Die oude dijk, die vroeger zo sterk was, maar waar ze de steenglooiing uitgehaald hebben. Waar moeten ze nu de boel mee stoppen? Er is niets geen materiaal; geen balken, geen zakken, geen tonnen, geen palen of planken, alles wat er nog is heeft de Wehrmacht in beslag genomen en zal die het teruggeven? Als ’s nachts de asbest platen weer zo geducht klapperen, slaapt het niet lekker! Anders sliep het altijd best met stormweer, de dijk was immers te vertrouwen. Maar nu; als de dijk bij Opperdoes en Lambertschaag doorbreekt, zitten wij meteen in het water! Daarom ga ik er ’s nachts een paar keer uit en sta voor het raam te kijken naar die dreigende buien in het Noord-Westen, die elkaar maar eindeloos opvolgen en telkens weer nieuwe en heviger windstoten brengen. Arme dijken! Hoe zullen ze het houden? Duizend man werkt er aan, is gezegd, maar wat zullen die kleine mensjes beginnen tegen deze enorme natuurkracht?
Zondag 22 April 1945.
“Morgenochtend niet ter kerk, maar aan ’t werk op de dag des Heren”. Ik ga ook aan ’t werk! Als er nog eens zo’n storm komt en de oude dijk houdt het niet, hoe zullen we dan zo gauw alles boven krijgen? Daarom sjouw ik alvast wat op zolder; tarwe, aardappelen, bonen, meelspijs. Aan voedsel zullen we dan direct geen gebrek hebben, maar hoelang zullen wij het uithouden op onze kranke zolder in zo’n bulderende storm.
Als ik tegen twaalven naar Zwaagdijk ga, komt in Wervershoof juist de kerk uit. Een hele stroom! Maar op Zwaagdijk is het nog erger! “Ja, zie je”, zegt de boerin, “er was bidden voor de bevrijding en vanmiddag komt er een kapelaan te preken, ok al deervoor”. Ook de Andijkse kerk was volgens zeggen goed gevuld. Bidden om bevrijding tot onze lieve Heer er doof van wordt en niets meer hoort!
Als er watersnood komt zal de klok geluid worden en witte vlaggen zullen er waaien van verschillende gebouwen, is er in de kerk gezegd. Alles goed en best, maar wat heb je er aan? Aanpakken zal de boodschap wezen en vlug ook!
’s Middags uit de kerk is het volk met man en macht aan ’t strandjutten. Van alles drijft er aan; ruiterstokken, fruitkistjes, palen, kozijnen, deuren, strobalen, los stro en takkenbossen. Het is alles met de storm van vannacht door het gat bij de Oude Zeug geslagen en nu hier aangespoeld. Vooral aan de Oosterdijk drijft het meeste aan, linea recta van Wieringerwerf! En wat zal er nog voorbij gaan naar Harderwijk en Elburg? Gelukkig zitten wij nog steeds droog! Wat zouden onze halfsteens muurtjes beginnen tegen dit stormgeweld? Het wrakhout zou spoedig voor Enkhuizen’s wallen liggen! Maar hoe lang nog?
Maandag 23 April 1945.
’s Morgens van bed af, dat is 7 uur, ga ik naar de dijk. Zien wat er aangespoeld is. Er staat nog een stevige bries uit het Noord-Noord-Westen. Van wrakhout is vrijwel niets te zien. Een armzalige stok en een kistje is alles wat Piet Reinsma nog opvist. Maar anderen zijn hem voor geweest, om vier en vijf uur al! ’t Baat hun weinig. Per omroeper wordt bekend gemaakt, dat al het strandgoed weer aan de dijk gelegd moet worden. Voor de middag is er reeds een wagen van de Oosterdijk met klaverruiters, balken, een deur, een lange trap, enz. Er was zelfs een balk aangespoeld met een bankschroef er nog aan!
Tegen de middag wordt er al een wagen wrakhout van de Oosterdijk naar de schuur van “Akkerbouw” gebracht. ’s Avonds zijn er al zes wagens vol binnen gebracht, meest klaverruiters, maar ook baddings, planken, deuren, kozijnen, ledikanten, tafels, stoelen…
Als ik naar Zwaagdijk ga, kom ik op West “oom Jacob” tegen, die vertelt dat in Opperdoes elke burger 2 zak zand moet leveren voor dijkverzwaring en dat in Alkmaar alle mannen onder de 50 jaar moeten graven voor de Wehrmacht. Dat kunnen we dus binnenkort hier ook nog beleven! ’s Avonds is het weer bedaard, het is stil geworden en aan zee is niets meer te zien.
Dinsdag 24 April 1945.
Het is prachtig weer. De wind is nu iets Noord-Oost gedraaid, dus uit de stormhoek weg. Noord-Oost, dat is Friesland en Friesland is vrij! De duikers uit Friesland, Groningen en Drente, die hier nog zitten popelen van ongeduld om naar dat vrije gebied te komen. Zo nu en dan wagen het een paar, soms drie of zelfs zes in een klein bootje naar de overkant. Ze gaan zelfs op klaar lichte dag. De duitsers kan het blijkbaar niet schelen, die doen tenminste geen poging om ze te achterhalen. ’t Blijft gevaarlijk! “De organisatie” is er tegen en naar verluidt worden de jongens in Friesland in een interneringskamp gebracht.
’s Middags komt er een wagen huisraad van Piet Schenk thuis. Hij is naar Wieringerwerf geweest met 7 anderen per schip! Zijn huis stond er nog, maar de binnenmuur was kapot gevallen en op de zolders stond een meter water. Met lange laarzen aan en gewapend met lange haken heeft hij zijn meubelen opgevist! Nu is het dan hier. Wat een zoodje. Stoelen en tafels zonder beits en de poten beschramd en beschadigd. Ledikanten verveloos geworden, de naaimachine en het electrisch fornuis bedekt met een laagje slib en roest. Het fineerwerk van de naaimachine alles los, de kap totaal waardeloos, de boeken aan een klont met verkleurde banden, enz. enz.
Ik besteed twee dagen aan het roestvrij maken van de naaimachine en het lukt, hij draait weer! Een ander poetst het fornuis roestvrij, maar dan nog; het blijft een wrak zoodje. En toch, nog gelukkig dat dit althans gered is. Een mens is toch een dankbaar kuddedier!
Geplaatst door Ina Hoogenbosch-Glas, februari 2016
Met dank aan de familie Kistemaker voor de verleende toestemming. Meer dagboekfragmenten van januari tot mei 1945 van Piet Kistemaker sr. kunt u lezen op: http://www.kistemaker.nl/proza_en_poezie/pp_30.php
Foto’s: Beeldbank Historisch Genootschap Wieringermeer