Ingeleid door Rein Koolen
Op 17 maart ontvingen we een mail van de secretaris waarin de sluiting van het Genootschap wegens de Corona-pandemie werd gemeld. In de consternatie van dat moment kwam de betekenis van al de sluitingen niet direct bij mij binnen. Het voelde op dat moment als een op-de-plaats-rust-commando uit mijn militaire diensttijd, even op adem komen.
Alles kwam tot stilstand, er hoefde niets meer, mijn agenda kon wel weg. Zelfs de kapper knipte niet meer. Het leven werd teruggebracht tot tuinieren, eten koken en lezen, makkelijk en aangenaam.
Tot je de medemens gaat missen. Dat geldt zeker voor de alleenwonenden.
Nu het Genootschap weer open is (augustus 2020) komen de verhalen van die stille tijd over de grote genootschapstafel. Eenzaamheid bestaat nog vindt de gastenkring. Verplichte afzondering is niet goed. Alleen-zijn moet niet te lang duren. De verhalen over de pionierstijd komen los. Over de pioniersvrouwen die naast de huishoudelijke taken ook het alleen-zijn moesten ondergaan.
Irene Biesheuvel, gespreks- en tafelgenoot, had in de coronaperiode in de Kronieken zitten lezen en vertelde daarin een mooi gedicht gevonden te hebben dat over eenzaamheid gaat. Geschreven door Bert Schwitters*). Een paar poëtische regels waarin te lezen valt dat ik me, ook wat eenzaamheid betreft, gelukkig mag prijzen in onze zomerse polder te mogen leven.
‘Waar kan een mens
beter aan de eenzaamheid gewennen,
dan in wijds en zomers polderland,
waar alleen de grens met wat wij
als de hemel hebben leren kennen,
in de verte wordt gebroken
door een vege bomenrand’
Helemaal met de dichter eens en vermoedelijk sta ik daarin niet alleen.
26 augustus 2020, Rein Koolen
*) Uit: Waar ik woon. Bert Schwitters, 1993. Uitgeverij Altamira.