Ik was drie jaar toen mijn pleegouders mij een foto lieten zien. Dat zijn je vader en moeder, zeiden ze. Wat heeft ze een mooi, lief hoofd, zei ik. Het was 1946 en Leo Chlebowski, een broer van mijn moeder die in Israel woonde, wilde me laten overkomen zodat ik in de Joodse traditie en cultuur zou worden opgevoed. Mijn pleegouders wilden me echter niet laten gaan. De rechter moest er aan te pas komen. Hij heeft toen mijn pleegouders opgedragen mij bekend te maken met mijn Joodse vader en moeder”.
Pieter Bootsma

Irene Sperber: “Mijn moeder was het oudste kind uit een Joods gezin van vier kinderen dat in Essen woonde. Na de Reichskristallnacht wilde ze weg uit Duitsland maar haar vader
voelde daar niet voor. We zijn Duitsers, zei hij, het zal wel loslopen. Zo jong als ze was, ze zette door en nam ook haar broertje en zusje mee naar Nederland. Alleen het jongste zusje bleef met haar ouders in Duitsland. In Nederland heeft ze haar broertje en zusje op de boot naar Engeland gezet. Ze zijn toen vanuit Engeland naar Palestina vertrokken. Zelf wilde ze naar een werkdorp van de Stichting Joodse Arbeid in de nog jonge Wieringermeerpolder. Hier kregen jonge gevluchte Joden een tweejarige agrarische opleiding ter voorbereiding op een bestaan
in Palestina of Amerika. Ze trof in het dorp mijn vader, die uit Berlijn kwam en ook naar Nederland was gevlucht. In augustus 1941 is het dorp door de Duitsers gesloten. Maar mijn ouders bleven elkaar opzoeken en zijn op 24 juli 1942 in Almelo getrouwd en kwamen in Amsterdam te wonen. Toen ze zich daar niet meer veilig voelden zijn ze naar Renkum gegaan, naar een familie waar mijn vader al eerder ondergedoken was geweest. Daar ben ik in een rusthuis geboren. Mijn moeder noemde me Irene want ze verlangde zo naar de vrede.”
Wierumerschouw “Maar veilig was het adres te Renkum ook niet en mijn moeder en ik zijn toen naar Hoogeveen gebracht waar we zijn opgevangen door Arnold Douwes, de man die honderden Joodse vluchtelingen van een onderduikadres heeft voorzien. Douwes heeft van zijn omzwervingen, meest per fiets, op zoek naar steeds weer nieuwe adressen waar Joodse onderduikers terecht konden, een dagboek bijgehouden. En in dat dagboek kom ik voor.* Ik werd door een zuster van Douwes naar hun broer, dominee te Dorkwerd, gebracht die voor een plek voor me zorgde bij de familie Croeze-Schuitema in Wierumerschouw. Mijn moeder is uit Hoogeveen teruggereisd naar mijn vader. Ze zijn naar Frankrijk gevlucht, waar ze zich aansloten bij de Maquis, het Franse verzet. Ze zijn te Parijs gearresteerd op 28 juli 1944. Mijn vader is afgevoerd naar een kamp in Nordhausen, mijn moeder naar Ravensbrück. Beiden hebben het niet overleefd.”

Jeugd
“De familie Croeze was gereformeerd en viel kerkelijk onder Aduard. Daar ben ik naar dekerk en naar school gegaan. En na de lagere school naar de huishoudschool. Ik ben toen mijn beide zoons naar school gingen zelf naar  de moedermavo gegaan. Het ging mij er om vast te stellen of ik zo’n opleiding wel aan kon. Ik heb in de winkel gestaan, eerst bij Zuhorn, dè winkel voor knoopjes en linten, en toen bij de stoffenzaak de Zon. Ik had ook altijd wel vriendinnetjes. En toch, er was wat veranderd nadat men mij verteld had van mijn vader en moeder. Het was alsof ik in een wereld terecht was gekomen die mij niet begreep. Maar over dat gevoel praten kon ik met geen mogelijkheid. Dat durfde ik niet. Het zou kunnen lijken of ik niet dankbaar was. Ik had toch niet te klagen. Ik hield al die gevoelens voor me. Een kettinkje met een davidsster droeg ik stiekem onder mijn kleren. Zo leefde ik mijn leven in het gezin Croeze te Wierumerschouw.”

Joodse wortels
“Toen ik dertig jaar was kwam ik in contact met een maatschappelijk werkster van de Stichting ‘40-‘45. Ik heb geen problemen, zei ik haar. Maar ze bleef komen Ze vermoedde dat mijn herkomst voor mij een zeer beladen onderwerp was waarover ik niet kon praten. Ik kreeg vervolgens hulp van een paar zeer getalenteerde mensen die me met veel wijsheid, liefde en geduld begeleid hebben om mijn weg te vinden in al die verschrikkingen die mij, mijn familie en mijn volk hebben getroffen en die me in diepe rouw hebben gedompeld. Het heeft me uiteindelijk twintig jaar gekost om mijn levensangst en mijn gevoel dat ik niet begrepen werd en mijn schuldgevoel dat ik de ramp had overleefd achter me te kunnen laten. Jaren later zette ik een keer de tv aan op de avond van Goede Vrijdag en viel in een uitzending van een nachtwake in een katholieke kerk. Ieder mens maakt zijn woestijnreis mee, hoorde ik, en dat sloeg bij mij in als een bom. Ik heb mijn woestijnreis volledig afgelegd en ik kan nu voluit ‘ja’ tegen het leven zeggen en ‘ja’ tegen mijn eigen afkomst.”

Kerk en synagoge
“Ik ben met het christelijk geloof groot geworden en heb met de kerk nooit problemen gehad. Toen ik mijn Joodse herkomst steeds bewuster en openlijker kon erkennen had ik een tijd het gevoel dat ik tussen kerk en synagoge moest kiezen. Ik ben toen een tijdlang alleen naar de synagoge gegaan. Ik ben in de synagoge geïnteresseerd gebleven en ik kom er op de Joodse feestdagen. Maar ik ben op een gegeven moment weer naar de kerk gegaan en ik voel me thuis in de gemeente van de Immanuëlkerk. Maar het Joods-zijn zit sterk in mijn genen verankerd.
Ik draag met alles wat ik heb moeten doorstaan een geschiedenis met me mee… Dat is typisch Joods, zei de predikant van mijn gemeente: je draagt de geschiedenis van jezelf, je ouders en je voorouders met je mee.”

 

De foto
Tijdens ons gesprek laat Irene me de foto van haar ouders zien die ze op driejarige leeftijd onder ogen kreeg. Dankzij het verzet is deze
foto bewaard, vertelt ze. Het is een foto uit gelukkiger tijden, genomen tijdens de huwelijksdag van haar ouders. “Toen ik net contact had
met de synagoge kreeg deze een verzoek binnen van het bestuur van de net gerestaureerde synagoge van Essen. Ze waren op zoek naar
mijn moeder die ooit bij de synagoge van Essen had gehoord. Ik heb toen deze foto en de Rode Kruispapieren die op het verblijf en de dood
van mijn moeder te Ravensbrück betrekking hadden opgestuurd. Ik ben vervolgens naar de opening gegaan. Men had een expositie gemaakt
over het verleden en ineens zag ik de foto van mijn ouders die bij hun huwelijk is gemaakt, levensgroot afgebeeld. Het leek of ze me
tegemoet liepen. Later was ik bij een herdenking in de Wieringermeer. Ik trof daar rabbijn Soetendorp, die me vroeg naar de geschiedenis van mijn ouders.
Ik heb hem toen over mijn vader en moeder verteld en over wat ik in Essen had ervaren. Mag ik je verhaal in Amerika vertellen, vroeg hij, waar ik binnenkort lezingen ga houden?” Ik vraag Irene naar de herdenkingen die elk jaar weer plaatsvinden en die op de tv te volgen zijn. “Ik zie er wel tegen op. Het is altijd een zware tijd. Maar ik vind het heel goed dat er zoveel belangstelling voor is. Ik kan mijn verhaal nu vertellen, dat ik via het verzet als baby de kerk ben binnengekomen en nu, 75 jaar later mijn Joodse herkomst via de kerk kan uitdragen en recht kan doen aan het leven van mijn ouders.

Bron: “STADJER” 27 april 2019  Kerk in stad

* ‘Maandagmiddag,  13 december 1943 In Dedemsvaart.

Verleden maandag ben ik van hier naar Hoogeveen gefietst,
over Zuidwolde. Bij bakker Blanken aangegaan
waar de baby gebracht zou worden, die door Guillette
naar Dorkwerd zal worden gebracht.’ (Johannes Houwink
ten Cate & Bob Moore, Het geheime dagboek van Arnold
Douwes, Jodenredder; Boom 2018, blz. 131)
Mw. Sperber
trouwfoto Gerd Sperber en
Henny Sperber-Chlebowski
4