Periode: 1930-1940
Verteld door: Lenie Visser
Plaats: Wieringermeer
Hoe de verschillende dialecten in de beginjaren toch voor saamhorigheid zorgden.
Het woord kenden we nog niet, maar hij was er wel, die multiculturele samenleving. Hier in de Wieringermeer. Uit alle delen van het land kwamen immers de pioniers hierheen. Ze waren allemaal allochtonen en ze hadden elkaar allemaal nodig.
Autochtonen waren er niet, dat was misschien wel een voordeel. Wij, een gezin van Brabantse afkomst, woonden met 3 andere gezinnen dicht bij elkaar en konden het heel goed met elkaar vinden. We verstonden elkaar niet woordelijk maar begrepen elkaar wel. Als kind wist je niet beter: elk gezin sprak zijn eigen taal. Toen we een hok vol biggetjes hadden en het Gelderse buurjongetje vroeg of hij de kleine keutjes mocht zien wisten we precies wat hij bedoelde. Als de Groningse buurvrouw vroeg of we kouk lustten zeiden we niet nee. Maar het Friese kouwke kon je niet eten: dat was de koe. Happe had ook niets met eten te maken, dat was het paard dat samen met kouwke in de greide liep. Maar toen we wat verder keken, 500 meter verderop over de brug, maakten we kennis met een familie die we toch echt niet verstonden! Limburgers die Frans spraken! Zij bleken echter nog een taal te spreken, de taal die we op school leerden uit de boekjes: Nederlands. Ook hier dus geen communicatiestoornis. We zijn nu een paar generaties verder en die gezellige streektalen en dialecten hoor je alleen nog bij die enkele nog levende pionier van het eerste begin. Intussen voelen we ons allemaal autochtonen.
geschreven door: Lenie Visser