Inleiding: Kunstmest strooien, zaaien, het lijkt zo simpel, je kunt het op veel manieren doen, maar pas als het gewas gaat groeien kun je zien of je het wel goed gedaan hebt.
De eerste jaren werd de kunstmest met de hand gestrooid. De kunstmest zat in juten zakken van 100 kilo die met een rupstractor en een wagen over het land verdeeld werden. Om de 25 meter werd er een zak van de wagen gekieperd. Je kreeg een kunstmestbak voor je buik en moest een aantal zakken per dag over de ploegsneden zien weg te werken. Meestal was de kali hard geworden door het vochtige klimaat en moest je de brokken eerst stukslaan. Er was maar een methode om kunstmest te strooien en daar moest iedereen zich aan houden. Strooide men met de rechterhand, dan de kunstmest uit de hand loslaten als men lopend op het rechterbeen stond, en linksom als men op het linkerbeen stond. Zo kwam er uniformiteit in het strooibeeld. Er waren ook mensen, uit andere provincies, die strooiden met twee handen om en om, anderen liepen met te kleine stapjes, of gooiden met links als ze rechts stapten. Volgens de opzichters was dat geen gezicht, te vermoeiend en niet effici?nt.
Veel later toen de grond droger werd ging het wat gemakkelijker, dan moest men met twee man op een platte wagen achter een rupstractor, zittend op je knieen, met een schopje de kunstmest, een links en een rechts, over het land strooien. Toen er eenmaal meer land in cultuur gebracht werd ging het werk, het zaaien van graan bijvoorbeeld, weer wat gemakkelijker. Dit gebeurde met een heel brede zaaimachine achter een rupstractor. Twee man op de zaaimachine om te kijken of de pijpen open waren, niet stropten, op tijd weer dicht zetten. Dan in het voorjaar klaver zaaien met de zaaiviool, dat was precies werk. Je kreeg nooit te veel zaad en als je niet oppaste was je het te snel kwijt, zodat je dan in de zomer weer precies kon zien waar wat lag en waar niet. Bij de opzichters en de voorwerkers stond op papier wie waar gelopen had en je kon maar beter in een goed blaadje staan bij de bazen anders kwam je nooit meer in aanmerking voor het mooiere werk. Je moest zeker geen grote mond hebben want dat had later zeker invloed op het krijgen van een boerderij in de polder.
Geschreven door: Martien van Langerak.