Zomereik                                                                                                                       A-B-D

Quercus robur

De oorsprong van deze eik ligt in landen als Spanje en Portugal, daar geplant voor de kurkwinning. De zachte schors is grijsbruin, oudere bomen krijgen diepe groeven. Oogsten van kurk mag bij een doorsnede van de stam van ongeveer 60 cm. Deze eik bloeit het grootste deel van het jaar, ook eikels zien we jaarrond.

Het blad van de zomereik is onregelmatig gelobd, met drie tot zeven diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm de bladvoet is hartvormig en aan beide zijden oorvormig teruggebogen. De bladvorm is het makkelijkst te herkennen onderscheid met de nauw verwante wintereik. De bladeren zitten voornamelijk in kortloten, in groepjes nabij de toppen van de twijgen. De eik verliest heel laat zijn bladeren. Afhankelijk van de standplaats worden vrijstaande eiken 15-25, soms 30-35 meter hoog. De kroon kan zeer breed uitgroeien, tot een koepel van 25 en soms 35-40 meter breed. De eikels zijn zeer voedzaam en bevatten tot 38 % vet. Door de tannine zijn deze echter onbewerkt, voor mensen ongenietbaar. Varkensvoer van eikels en beukennoten werd mast genoemd. In de Middeleeuwen werden de varkens in de herfst de bossen ingedreven en “vetgemast”. In die tijd ontstond ook het gezegde “op eiken groeit het beste spek”. Eiken is hard, taai, zeer duurzaam en goed te bewerken. Aan de voet van heilige eiken vonden rituele bijeenkomsten plaats, werden doden begraven en offers gebracht. Veel eiken worden, als de mens ze de kans geeft, 300 tot 400 jaar oud, een kleiner aantal haalt 500 tot 900 jaar.